Symbooldefinities creëren
Commando |
Locatie |
Creëer symbool |
Bewerk |
Het commando Creëer symbool zet objecten uit te tekening om naar symbooldefinities. Je kan ook symbooldefinities maken op basis van andere symbolen, tekst, bestaande parametrische objecten en groepen. Van zichtvensters kan je geen symbool maken.
Voor je een symbooldefinitie creëert, moet je bepalen hoe je de symbolen wilt gebruiken.
Zoals uitgelegd in Concept: Vectorworks symbolen, bepalen het type object en het bijbehorende vlak hoe de symbolen in de tekening worden weergegeven (in alle aanzichten). Zal je alleen werken in 2D/Planaanzicht of ook in 3D-aanzichten?
Het type symbooldefinitie bepaalt hoe de exemplaren van het symbool later zullen worden bijgewerkt. Wil je door middel van de symbooldefinitie ook reeds bestanden exemplaren van het symbool kunnen wijzigen, of wil je daarentegen verschillende variaties van het symbool creëren, die na plaatsing hun individuele instellingen behouden?
Om een nieuwe symbooldefinitie te creëren:
Selecteer de objecten die je wilt omzetten naar een symbooldefinitie
Als je een hybride symbool wilt creëren, selecteer dan zowel de 2D- als de 3D-objecten. In 2D/plan is het aangeraden de objecten eerst uit te lijnen (na het creëren van het symbool, kan je de objecten nog uitlijnen via het commando Bewerk symbool).
Als je bijkomende 2D-componenten wilt gebruiken voor het renderen van een zichtvenster door middel van ‘Achterliggende lijnen verbergen’, kan je deze componenten genereren op basis van het 3D-gedeelte van de symbooldefinitie (zie 2D-componenten creëren voor symbooldefinities en parametrische objecten). Je kan tot zes 2D-componenten creëren: één voor elk loodrecht aanzicht van het 3D-symbool (Boven, Onder, Voor, Achter, Links en Rechts) en tot drie symboolsneden (snede boven/onder, snede voor/achter, snede links/rechts) voor gebruik in snedevensters. Deze 2D-componenten zijn alleen zichtbaar in zichtvensters die gerenderd zijn door middel van ‘Achterliggende lijnen verbergen’ en ingesteld zijn in een 3D-aanzicht en orthogonale projectie.
Objecten zoals kasten en ander meubilair worden typisch zonder snedekenmerken weergegeven in snedevensters, zelfs wanneer ze in het snijvlak liggen. In Vectorworks kan je echter kiezen om op dergelijke symbolen in doorsneden toch bepaalde (snede)kenmerken toe te passen: de symbolen kunnen worden doorgesneden, of de kenmerken krijgen voor objecten onder/achter of boven/voor het snijvlak. Deze instelling kan worden overschreven voor individuele objecten in een snedevenster (zie Individuele weergave van 3D-objecten in snedevensters).
Als een hybride symbool in een muur zal worden ingevoegd, kan je eventueel ook de 3D-muuropening selecteren (zie 3D-muuropeningen toevoegen aan een symbooldefinitie).
Voor 2D-symbolen in muren, kan je door middel van twee loci de locatie van de muuronderbrekingen bepalen. Plaats in 2D/plan-weergave twee tegenover elkaar liggende loci op het object dat je wilt omzetten. Zorg ervoor dat ook deze twee punten geselecteerd zijn bij de aanmaak van het symbool. Wanneer het symbool in de muur wordt geplaatst, zal de muur onderbroken worden ter plaatse van de loci in plaats van op de uiterste punten van het symbool.
Merk op: de methode om symbolen in te voegen in muren is beschikbaar in alle Vectorworksmodules, maar om muurobjecten te creëren heb je een uitbreidingsmodule nodig.
Selecteer het commando.
Het dialoogvenster ‘Symbool’ wordt geopend.
Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.
Veld |
Omschrijving |
Naam |
Geef een naam op voor het nieuwe symbool. Plaats in de naam van symbolen geen enkele aanhalingstekens. |
Invoegpunt |
Als je een symbool plaatst met een muisklik, moet Vectorworks weten of dit punt bijvoorbeeld het middelpunt of de linkerbovenhoek van het symbool is. |
Middelpunt object/ Middelpunt selectie (3D)/Nulpunt parametrisch object |
Het plaats van het invoegpunt wordt bepaald door de geometrie van het object. In 2D/plan valt het invoegpunt gelijk met het middelpunt van het symbool. Voor 3D-objecten wordt de Z-coördinaat bepaald door de verhouding van het object tot het actieve ontwerplaagvlak. In 3D-weergave wordt het invoegpunt bepaald door het middelpunt van het omschreven volume van het object. Wanneer je een parametrisch object omzet naar een symbool, valt het invoegpunt gelijk met dat van het object. |
Volgende muisklik |
Selecteer deze optie om het invoegpunt van het symbool zelf in te stellen met de volgende muisklik. Nadat je dit dialoogvenster afsluit door OK te selecteren, bepaalt de eerstvolgende muisklik waar het invoegpunt komt te liggen. |
Eenheden |
Bepaal of de symbool gebaseerd zijn op pagina eenheden of reële eenheden; zie Concept: Eenheden op papier en reële eenheden |
Volgens bouwlaag (3D- of hybride symbool; Vectorworks Architectuur of Landschap vereist) |
Vink deze optie aan om de hoogte van het invoegpunt te af te stemmen op het peil van de laag of op het peil van een bouwlaagonderdeel Zie 3D-model opmaken met bouwlagen. Als het bouwlaagonderdeel nog niet bestaat, wordt het symbool afgestemd op het peil van de laag totdat het bouwlaagonderdeel wordt aangemaakt. Via het Infopalet kan je afzonderlijke symbolen op verschillend bouwlaagonderdelen plaatsen (Z-referentie) en zelfs op verschillende afstanden (Z-afstand) ten opzichte van het bouwlaagonderdeel in kwestie. Het inschakelen van de optie 'Volgens bouwlaag' gebeurt in het dialoogvenster voor het instellen van de symbooldefinitie. Je kan een symbool volgens bouwlaag niet omzetten naar een groep of parametrisch object. |
Z-referentie |
Selecteer in deze keuzelijst met welke laag of bouwlaag je het invoegpunt van het symbool wilt verbinden. Als je de hoogte van het symbool afstemt op het peil van een bouwlaagonderdeel en dit peil op een gegeven moment verandert, dan zal het symbool automatisch aangepast worden in overeenstemming met de nieuwe hoogte. |
Z-afstand |
Geef in dit veld een waarde op voor de afstand tussen het invoegpunt van het symbool en het peil van de laag of het bouwlaagonderdeel. |
Invoegen in muur |
Vink deze optie aan als je het symbool of het parametrisch object in muren zult gebruiken. Wanneer je deze optie inschakelt, kan het object worden ingevoegd in een muur als je de methode Invoegen in muur activeert in de Methodebalk van het gereedschap Plaats symbool (zie Symbolen invoegen). |
Plaatsing |
Bepaal waar het object ten opzicht van de muur of diens hoofdcomponent of diens bepaalde invoegingslocatie moet worden ingevoegd. <Dichtstbijgelegen muurzijde bij invoegen> zorgt ervoor dat het invoegpunt op de muurzijde wordt geplaatst die het dichtste bij het aangeklikte punt ligt. |
Afstand |
Geef een afstand op om het invoegpunt haaks op het pad van de muur te verschuiven. |
Muuronderbrekingen |
Als je de optie Invoegen in muur heeft aangevinkt, kan je in deze keuzelijst de gewenste muuronderbreking selecteren. |
Gebruik muuraansluiting |
Geeft het symbool toegang tot opties voor muuraansluiting wanneer het symbool in een muur is ingevoegd. Zie Muuraansluiting - instellingen voor meer informatie; muuraansluiting instellingen zijn enkel van toepassing als Gebruik muuraansluiting geselecteerd is voor het ingevoegde object. |
Muuraansluiting naam |
Bepaalt de muuraansluiting die dit object gebruikt bij en na het invoegen. Om een voor een muuraansluiting te kiezen die al in het bestand bestaat, klik je op Kies bestaande naam en selecteer je de muuraansluiting die je wilt gebruiken. Om een muuraansluiting te specificeren die nog niet bestaat in het bestand, voer je de naam in; de muuraansluiting met die naam kan later aan de muur worden toegevoegd. Als het symbool wordt ingevoegd in een muur die niet de muuraansluiting heeft die hier is opgegeven, dan wordt in plaats daarvan de standaard muuraansluiting van de muur gebruikt. (Zie Concept: Muuraansluitingen voor meer informatie over overeenkomende muuraansluitingnamen voor objecten in een bestand.) Als dit veld leeg wordt gelaten, wordt automatisch de standaard muuraansluiting van de muur gebruikt. |
Muuraansluiting niet toepassen op |
Selecteer de zijden waarop geen muuraansluiting van toepassing is. |
2D/Plan snijvlak |
Kies de plaats waar je door het object met muuraansluiting wilt snijden. Dit is bepalend voor de weergave van de randen van de muuropening in 2D/Planaanzicht. |
Afstand |
Geef eventueel een afstand op vanaf het gekozen 2D/Plan snijvlak. |
Andere |
|
Vervang de selectie door het symbool |
Vink deze optie aan om de selectie te vervangen door een kopie van het gecreëerde symbool. Als je deze optie uitvinkt, verdwijnt de selectie uit de tekening. |
Voeg objecten op het laagvlak toe aan de 2D/Plan-component |
Hiermee voeg je alle objecten op het ontwerplaagvlak toe aan de 2D/Plan-weergave van het symbool. De 2D-objecten zullen niet zichtbaar zijn in 3D-aanzichten. Het is aangeraden om deze optie aan te vinken. Als je deze optie uitschakelt, zullen de vlakke 2D-objecten in het ontwerplaagvlak die deel uitmaken van het symbool, zowel in 2D/plan- als 3D-aanzichten worden weergegeven. |
Zet om naar groep |
Vink deze optie uit om een “zwarte” symbooldefinitie te creëren. Hiermee plaats je onbewerkbare symbolen in de tekening. Elk symboolexemplaar wordt gecontroleerd door de symbooldefinitie in het Hulpbronnenbeheer. Vink deze optie aan om een “blauwe” symbooldefinitie te creëren. Hiermee plaats je een groep in de tekening die je kan bewerken en geen enkele binding meer zal hebben met de originele symbooldefinitie. Zie Zet om naar groep of parametrisch object. Let op bij het omzetten van hybride symbolen. Staat de tekening in 2D/Planaanzicht, dan kan het zijn dat het 3D-gedeelte van het symbool verloren gaat bij het uitvoeren van het commando. Evenzo kan het 2D-gedeelte van het symbool verloren gaan bij een omzetting wanneer in 3D. |
Zet om naar parametrisch object (alleen voor parametrisch objecten) |
Vink deze optie uit om een “zwarte” symbooldefinitie te creëren. Hiermee plaats je onbewerkbare symbolen in de tekening. Elk symboolexemplaar wordt gecontroleerd door de symbooldefinitie in het Hulpbronnenbeheer. Vink deze optie aan om een “rode” symbooldefinitie te creëren. Hiermee plaats je parametrische objecten in de tekening. De huidige parameters worden bewaard in de symbooldefinitie, maar je kan elk ingevoegd object individueel bewerken omdat deze losstaan van de originele symbooldefinitie. Zie Zet om naar groep of parametrisch object. |
Plaats in de klasse |
Selecteer de klasse waarin je het symbool wilt plaatsen. Dit kan de actieve klasse zijn of een andere klasse die gebruikt wordt in de tekening. Je kan ook een nieuwe klasse aanmaken door de optie Nieuw te selecteren. Wanneer je een nieuwe klasse creëert, wordt deze niet automatisch de actieve klasse. |
Spiegel 2D-componenten naar tegenovergestelde weergave |
Vink deze optie aan om een 2D-componentweergave die geen inhoud heeft, in te vullen door de tegengestelde weergave (indien beschikbaar) te spiegelen. Als de tegengestelde weergave niet bestaat, wordt de 3D-weergave gebruikt. Als een component bestemd is voor weergave met een specifieke detailleringsgraad, kan je kiezen om de gespiegelde weergave leeg te laten en deze instelling te gebruiken. Zo verspil je geen tijd aan het tekenen van de gespiegelde component. |
Component 2D/plan |
Selecteer de 2D-component die je wilt gebruiken voor 2D/Planaanzicht. |
Horizontale/Verticale doorsnede (Vectorworks Design Suite vereist) |
Bepaal hoe het symbool moet worden weergegeven wanneer het door het snijvlak loopt in een horizontaal of verticaal snedevenster. Weergave met snedekenmerken wanneer doorgesneden in zichtvenster: het object wordt weergegeven als doorgesneden wanneer het door het snijvlak van het zichtvenster komt. Weergave onder/achter snijvlak wanneer doorgesneden in zichtvenster Selecteer deze optie om geen snedekenmerken op het object toe te passen, maar het object weer te geven alsof het onder of achter het snijvlak ligt. Weergave boven/voor snijvlak wanneer doorgesneden in zichtvenster :Selecteer deze optie om geen snedekenmerken op het object toe te passen, maar het object weer te geven alsof het boven of voor het snijvlak ligt. Deze instelling kan worden overschreven voor individuele objecten in een snedevenster (zie Individuele weergave van 3D-objecten in snedevensters). |
Als je de optie Volgende muisklik had geselecteerd, kan je met de volgende muisklik het invoegpunt van het symbool bepalen.
Het dialoogvenster ‘Creëer symbool’ wordt geopend.
Klik op een map om deze te selecteren als doelmap van het nieuwe symbool.
Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.Klik hier om de velden te tonen/te verbergen.
Veld |
Omschrijving |
Selecteer doelmap |
Hier zie je een overzicht van de symbolenmappen van het actieve bestand. Selecteer de map waarin je het nieuwe symbool wilt plaatsen. |
Nieuwe symbolenmap |
Klik hier om een nieuwe map te creëren in de geselecteerde map. Geef een naam op voor de nieuwe map. |
Dit dialoogvenster niet meer weergeven |
Vink deze optie aan als je dit dialoogvenster enkel wilt weergeven indien het bestand reeds symbolenmappen bevat. |
De nieuwe symbooldefinitie wordt bij het bestand bewaard en in het Hulpbronnenbeheer getoond.
Heb je niet gevonden wat je zocht? Stel je vraag aan Dex, onze virtuele assistent.